Na afloop van deze cursus weet u dat:
•patiënten met atriumfibrilleren < 65 jaar voor evaluatie
verwezen moeten worden naar een cardioloog;
•de huisarts patiënten ≥ 65 jaar met atriumfibrilleren (> 48 uur)
zelf kan behandelen met een antitrombotisch middel;
•cumarinederivaten en DOAC’s gelijkwaardig zijn en door
de huisarts mogen worden voorgeschreven;
•DOAC’s een lager risico hebben op intracraniële bloedingen
als bijwerking, vergeleken met cumarines;
•u met DOAC’s terughoudend moet zijn bij kwetsbare
ouderen en moet doseren op geleide van de nierfunctie;
•jaarlijks gecontroleerd moet worden op nierfunctie,
verschijnselen van hartfalen en de CHA2DS2-VASc-score;
•vooralsnog alleen voor dabigatran een antidotum
beschikbaar is;
•er een indicatie bestaat voor frequentieverlagende
medicatie bij een ventrikelfrequentie in rust van ≥ 110
per minuut of bij patiënten met klachten bij inspanning;
•1e keus metoprolol is met verlengde werking.
Na afloop van deze cursus weet u dat:
•bij een deel van de patiënten met behulp van de beslisregel
samen met een D-dimeerbepaling zowel ‘Diepe veneuze
trombose’ (DVT) als ‘longembolie’ hoogst waarschijnlijk
uitgesloten kan worden;
•de behandeling van DVT bestaat uit heparine plus
cumarine of een DOAC, soms plus heparine;
•men ook voor deze indicatie terughoudend moet zijn met
DOAC’s bij kwetsbare ouderen en moet letten op nierfunctie;
•de huisarts DVT in veel gevallen zelf kan behandelen.