INLEIDING
 

Met het maken van een noodstop, het corrigeren van een slip of wielen in de berm krijgen ambulancechauffeurs niet dagelijks te maken. Het hoort wel bij hun voertuigbeheersing. Daarnaast tonen gegevens over verkeersongevallen aan dat circa 95% van deze ongevallen wordt veroorzaakt door ondeskundig handelen van de bestuurder. Deze twee zaken zijn aanleiding geweest om ambulancechauffeurs handvatten te geven om in deze niet dagelijkse en soms onverwachte situaties grip krijgen op het voertuig door hen hun voertuigbeheersing (verder) te laten ontwikkelen en hun voertuigkennis op te frissen en verder uit te diepen.

Tijdens de training gaat de ambulancechauffeur vooral praktisch aan de slag met de voertuigen uit de beroepspraktijk (of vergelijkbaar). De theorie die hij nodig heeft voor de praktische uitvoering wordt steeds voor aanvang van de verschillende oefeningen behandeld en er wordt in de nabespreking aan gerefereerd.

GEWENST GEDRAG IN DE PRAKTIJK

Komt een ambulancechauffeur in de praktijk in een niet dagelijkse/onverwachte situatie, zoals slip of een noodstop, dan is het belangrijk hij dat hij het volgende gedrag laat zien:

voluit remmen, kijken in de richting van de vrije ruimte en duwen aan het stuur.

BELEMMERINGEN GEWENST GEDRAG

Het volgende maakt het voor de ambulancechauffeur lastig om in niet dagelijkse/onverwachte situaties de benodigde voertuigkennis en voertuigbeheersing toe te passen:

Te weinig afstand van voorganger.

Te hoge snelheid voor de omstandigheden ter plaatse in relatie tot “wegdek kwaliteit”, drukte, weersomstandigheden, e.d.

Bezig zijn met randzaken: gesprek, gebruik middelen en materialen: telefoon, MDT, radio, mobilofoon, enz.